‘A small step for man, a giant leap for mankind’. De eerste bemande maanlanding was in juli 2019 precies 50 jaar geleden. Maar het is ook alweer meer dan 49 jaar geleden dat we voor het laatst voet op de maan zetten. Waarom is het alweer zo lang geleden? Hoe moeilijk is het om naar de maan te gaan? En waarom willen we er nu weer heen?
Waarom lukte het 50 jaar geleden wel?
De succesvolle maanmissie van vijftig jaar geleden mag gerust een klein wonder heten, vergelijkbaar met het oversteken van de oceaan met een roeibootje. De computers uit die tijd kunnen nauwelijks vergeleken worden met die van nu. Om berekeningen te maken die nu elke smartphone kan uitvoeren, is in die tijd een heel team van rekenaars nodig. Ook de toenmalige zonnepanelen, nodig om ruimteschepen van stroom te voorzien, kunnen niet in de schaduw staan van de huidige generatie.

Dat het met die technologie een halve eeuw geleden toch lukt om de maan te bereiken, heeft alles te maken met het politieke klimaat. De Verenigde Staten en Rusland zitten midden in de Koude Oorlog, en de Russen liggen ver voor. Ze lanceren met de Spoetnik de eerste satelliet en brengen de eerste man (Gagarin), vrouw (Tereshkova) en hond (Laika) in de ruimte.
Op 12 september 1962 houdt president Kennedy van de VS zijn beroemde speech op Rice University, waarin hij aankondigt binnen een decennium naar de maan te willen.
De torenhoge ambitie van Kennedy zorgt ervoor dat wetenschappers en onderzoekers onder flinke druk staan en niet altijd kijken op een risico meer of minder. In de Apollo 1 bijvoorbeeld is de cabine gevuld met pure zuurstof, wat zeer brandbaar is. Kortsluiting zorgt voor een brand die de driekoppige bemanning het leven kost. Maar het lukt wel, en inderdaad binnen de tien jaar die Kennedy zijn gehoor in 1962 voorspiegelt: op 20 juli 1969 landt de Apollo 11 op de maan, en zet astronaut Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan.
“Een kleine stap voor een mens, een grote sprong voor de mensheid”.
Dat de missies naar de maan sinds 1972 stil zijn komen te liggen, lijkt alles te maken te hebben met politieke wil en de bijbehorende financiële middelen. Krijgt de Amerikaanse ruimteorganisatie NASA in 1965 nog 4% van het federale budget, in de afgelopen vier decennia komt het geld voor NASA niet meer boven de 1% van dat budget uit. In de afgelopen 15 jaar gaat het zelfs richting 0,4%. Daar spreekt geen grote politieke ambitie uit.
Daarnaast is de nadruk sinds de jaren zeventig meer komen te liggen op onbemande ruimtevaart. Daarbij kun je denken aan satellieten die in een baan rond de aarde worden gebracht, maar ook aan onbemande ruimtevoertuigen als de Voyager 1 en 2, die op pad worden gestuurd om ons zonnestelsel te verkennen – en zelfs het gebied daarbuiten.